Jeremia

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JEREMIA 42

42:1 Alle officieren, onder wie Jochanan, de zoon van Kareach, en Azarja, de zoon van Hosaäja, en ook het volk, iedereen, van groot tot klein, kwamen naar mij toe en zeiden:
42:2 ‘Bid toch voor ons die het overleefd hebben. We zijn nog maar met zo weinig mensen.
42:3 Vraag of de Heer ons wil zeggen wat we moeten doen.’
42:4 Ik zei tegen hen: ‘Ik zal tot de Heer, jullie God, bidden, zoals jullie hebben gevraagd; wat hij ook zal zeggen, ik zal het jullie meedelen, ik zal niets verzwijgen.’
42:5 Zij antwoordden mij: ‘De Heer, uw God zelf, mag tegen ons getuigen, als wij niet alles doen wat u ons zegt.
42:6 Of het aangenaam is of niet, wij zullen gehoorzamen aan de Heer, onze God, naar wie wij u toesturen; want daar hangt ons geluk van af.’
42:7 Tien dagen later kreeg ik antwoord van de Heer;
42:8 daarom riep ik Jochanan met zijn officieren bijeen en ook het volk, iedereen, van groot tot klein.
42:9 Ik zei tegen hen: ‘Dit zegt de Heer, de God van Israël, naar wie jullie mij toegestuurd hebben:
42:10 Als jullie bereid zijn in dit land te blijven wonen, dan zal ik het weer opbouwen en niet vernietigen; ik zal jullie weer een eigen plaats geven en je land niet verwoesten. Ik heb spijt van de rampen die ik op jullie heb afgestuurd.
42:11 Wees niet langer bang voor de koning van Babel, die jullie de schrik op het lijf gejaagd heeft, want ik sta aan jullie kant; ik bevrijd jullie uit zijn greep.
42:12 Nu ik me over jullie ontferm, zal hij zich ook over jullie ontfermen en je weer naar huis terug laten gaan.
42:13 Wees mij, de Heer, jullie God, niet ongehoorzaam: verlaat het land niet.
42:14 Ga toch niet naar Egypte om je daar te vestigen, alleen maar omdat jullie de oorlogstrompet niet meer willen horen en geen honger meer willen lijden.
42:15 Want dan zal ik, de almachtige Heer, de God van Israël, tegen jullie die het overleefd hebben, zeggen: Als jullie toch je zin doen en naar Egypte gaan,
42:16 dan zal de oorlog je overvallen die je ontlopen wilt. Daar zullen jullie verhongeren, daar zullen jullie sterven.
42:17 Wie naar Egypte gaat, zal omkomen door oorlog, honger of pest. Niemand zal eraan ontsnappen.
42:18 Daarom kondig ik, de almachtige Heer, de God van Israël, aan: Zoals ik mijn woede gekoeld heb op de inwoners van Jeruzalem, zo zal ik mijn woede op jullie koelen als jullie naar Egypte gaan. Vervloekt, bespot, veracht zullen jullie zijn en niemand zal dit land nog terugzien.’
42:19 De Heer doet een beroep op jullie niet weg te gaan. Daarom waarschuw ik jullie nu.
42:20 Weggaan zou een fatale vergissing zijn. Jullie hebben mij naar de Heer, onze God, gestuurd om hem een vraag voor te leggen en jullie beloofden alles te doen wat hij zou zeggen.
42:21 Maar nu ik jullie alles heb meegedeeld, luisteren jullie niet.
42:22 Daarom zullen jullie zeker omkomen door oorlog, honger of pest in dat land waar jullie zo graag willen gaan wonen.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996