Sefanja

[1] [2] [3]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

SEFANJA 1

1:1 Dit is de boodschap die de Heer richtte tot Sefanja in de tijd dat koning Josia, de zoon van Amon, regeerde over Juda. Sefanja stamde via Amarja, Gedalja en Kusi af van Hizkia.
1:2 De Heer zegt: ‘Alles vaag ik weg van de aarde, alles zal verdwijnen:
1:3 mens en dier, de vogels in de lucht, de vissen in de zee, de afgoden, die mensen ten val brengen die van mij niet willen weten. Ik zal de mensen vernietigen, zij zullen van de aarde verdwijnen, dat kondig ik, de Heer, aan.
1:4 Dreigend hef ik mijn hand op tegen Juda, ik keer me tegen de inwoners van Jeruzalem. Ik vernietig hen die Baäl daar nog vereren, zijn dienaars en zijn priesters; niemand zal hun naam nog kennen.
1:5 Ik vernietig hen die neerknielen op de daken om de sterren van de hemel te aanbidden, die zweren bij mij, de Heer, maar ook bij de god Milkom;
1:6 die mij, de Heer, de rug toekeren, die mij niet zoeken en naar mij niet vragen.’
1:7 Wees stil als God, de Heer, verschijnt, de dag dat hij komt, is dichtbij! De Heer heeft een offermaal gereedgemaakt en de genodigden uitgekozen.
1:8 De Heer zegt: ‘Op de dag dat ik die maaltijd houd, zal ik de leiders van het volk straffen en ook de koningszonen, allen die vreemde gebruiken overnemen.
1:9 Als die dag aanbreekt, straf ik hen die uit bijgeloof over de drempel van het heiligdom springen en die het paleis van de koning vullen met wat ze verkregen door geweld en bedrog.
1:10 Dit kondig ik, de Heer, aan: Als die dag aanbreekt, klinkt er geschreeuw uit de Vispoort, gehuil uit de Nieuwe Stad, oorverdovend gekraak vanuit de heuvels.
1:11 Barst in huilen uit, bewoners van het Vijzelkwartier, alle kooplieden worden voorgoed tot zwijgen gebracht, alle geldhandelaren verdelgd.
1:12 Als die tijd komt, zal ik Jeruzalem met een lamp doorzoeken, ik zal de mannen straffen die gebogen zitten over de droesem van hun wijn, zelfvoldaan en onverschillig, die bij zichzelf denken: De Heer doet geen goed, maar ook geen kwaad.
1:13 Hun bezittingen zullen worden geplunderd, hun huizen verwoest. Als zij nog huizen bouwen, dan zullen zij die niet bewonen; en al planten zij wijngaarden, wijn zullen zij er niet van drinken.’
1:14 De grote dag van de Heer is dichtbij, hij is dichtbij, hij komt zeer spoedig. Luister! Bitter zal die dag zijn, zelfs de dapperste held schreeuwt het uit.
1:15 Die dag is een dag waarop God zijn woede koelt, een dag van verschrikking en gevaar, van ondergang en vernietiging, van donker en duisternis, van wolken en dichte nevel,
1:16 een dag waarop de ramshoorn wordt geblazen, krijgsgeschreeuw weerklinkt, vestingen en hoge torens worden aangevallen.
1:17 De Heer zegt: ‘Ik drijf de mensen in het nauw, zodat zij rondtasten als blinden, want tegen mij hebben zij zich verzet. Hun bloed vloeit weg, hun lichaam vergaat, het verdwijnt als stof en vuil.
1:18 Hun zilver en goud kan hen niet redden op de dag dat ik mijn woede koel. Mijn woede is een vuur dat heel de aarde vernietigt. Alle mensen wacht de ondergang, onverwacht vinden zij hun einde.’

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996