Maleachi

[1] [2] [3] [4]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

MALEACHI 1

1:1 Hier volgt een boodschap, die de Heer aan Israël gaf bij monde van Maleachi.
1:2 De Heer zegt tegen zijn volk: ‘Ik houd van jullie.’ Maar zij zeggen: ‘Waaraan kunnen we dat zien?’ De Heer antwoordt: ‘Waren Esau en Jakob geen broers? Toch hield ik van Jakob
1:3 en haatte ik Esau; van zijn berggebied maakte ik een wildernis; ik heb het prijsgegeven aan de jakhalzen.
1:4 Zijn nakomelingen, de mannen van Edom, zeggen: Ook al ligt ons land in puin, we bouwen het weer op. Ze gaan hun gang maar, ik vernietig het opnieuw. Edom zal men noemen: Land van God verlaten, en ook: Volk, voor altijd vervloekt.
1:5 Als jullie dat zien, zullen jullie erkennen: de macht van de Heer reikt ook over Israëls grenzen.’
1:6 De almachtige Heer zegt tegen de priesters: ‘Een zoon eert zijn vader, een knecht zijn meester. Ik ben jullie vader, maar eren jullie mij? Ik ben jullie meester, maar tonen jullie ontzag voor mij? Nee, jullie tonen minachting voor mij en dan vragen jullie nog: Waar blijkt dat uit?
1:7 Jullie brengen minderwaardig voedsel naar mijn altaar. Maar jullie vragen: Waaruit blijkt dat wij u minachtend behandelen? Omdat jullie denken mijn altaar te kunnen verwaarlozen.
1:8 Vinden jullie het niet kwalijk dat jullie een blind, kreupel of ziek dier als offer brengen? Geef zo’n dier eens aan je gouverneur en kijk dan of hij er tevreden mee is en je goedgezind blijft.
1:9 En daarmee denk je een god gunstig te stemmen! Meen je dat die je goedgezind zal zijn als je zo handelt?
1:10 Sloot iemand van jullie maar de deuren van de tempel! Dan konden jullie geen waardeloze offers meer op mijn altaar verbranden. Ik kan jullie niet uitstaan. Van jullie offers moet ik niets hebben.
1:11 Alle volken op aarde, van oost tot west, vereren mij. Overal branden zij wierook ter ere van mij en brengen zij waardevolle offers. Alle volken houden mijn naam in ere.
1:12 Maar jullie minachten mij; jullie beweren dat mijn altaar niet zo belangrijk is en dat je er minderwaardig voedsel kunt brengen.
1:13 Zelfs dat vinden jullie nog te veel moeite. Jullie halen je neus voor mij op. Gestolen, kreupele of zieke dieren komen jullie me brengen. Denken jullie dat ik dat neem?
1:14 Wie me het beste dier uit zijn kudde belooft, maar een waardeloos beest als offer brengt, is een bedrieger; hij zal door mijn vloek getroffen worden. Want ik ben een groot koning, alle volken hebben ontzag voor mij.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996