Jeremia

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JEREMIA 10

10:1 Israël, luister, dit zegt de Heer:
10:2 ‘Leef niet zoals de andere volken, schrik niet van de verschijnselen aan de hemel, lees daar geen onheil uit!
10:3 Wat zij doen is zonder zin: ze maken zich een god. Ze hakken hout in het bos, een vakman bewerkt het met een beitel,
10:4 dan sieren ze het beeld op met goud en zilver. Ze moeten het vastspijkeren, anders valt het om.
10:5 Vogelverschrikkers in een komkommerveld, dat zijn zulke beelden! Want spreken kunnen ze niet, ook moeten ze gedragen worden, geen stap kunnen ze verzetten. Wees niet bang voor hen, ze kunnen geen kwaad doen, maar ook geen goed.’
10:6 Heer, niemand is er zoals u, u bent machtig, uw kracht is bekend.
10:7 Wie zou geen ontzag voor u hebben? U bent koning over alle volken, met recht heeft men ontzag voor u. Geen koning, geen wijze uit welk volk ook, is aan u gelijk.
10:8 Wat zijn die volken dom en dwaas, die van houten beelden denken iets te leren.
10:9 Al zijn die beelden dan beslagen met zilver uit Tarsis, versierd met goud uit Ufaz, prachtig bewerkt door een goudsmid, in blauw en rood purper gekleed; al zijn ze het werk van vaklui.
10:10 Alleen de Heer is werkelijk God, hij is een God die leeft, hij is koning voor altijd. Als hij woedend is, beeft de aarde, tegen zijn woede is geen volk bestand.
10:11 Dit moeten jullie die volken zeggen: ‘Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt, zullen van de aardbodem verdwijnen, zijn niet meer te vinden onder de hemel.’
10:12 Maar de Heer maakte de aarde met eigen hand; met welk een beleid legde hij de fundamenten voor de wereld en hoe kunstig spande hij het hemelgewelf!
10:13 Op zijn bevel gaat het water boven in de hemel tekeer, hij haalt de wolken op van het einde van de aarde en laat het regenen en bliksemen, hij haalt de wind uit zijn voorraadschuren.
10:14 Dan staat de mens met stomheid geslagen, het gaat zijn verstand te boven. Dan schaamt de goudsmid zich voor zijn beeld, want zijn gietsel is een leugen, er is geen leven in.
10:15 Ze hebben niets te betekenen, bespottelijk zijn ze, die maaksels. Als de Heer komt, worden ze weggevaagd.
10:16 De God van Jakob is niet als die goden, hij is de maker van alles, aan hem behoort Israël toe. De almachtige Heer, dat is zijn naam.
10:17 Israël, je wordt belegerd, pak je bezittingen bij elkaar.
10:18 Want dit heeft de Heer mij gezegd: ‘Deze keer slinger ik weg als stenen de mensen in dit land, ik drijf hen in het nauw, dan pas weten ze me weer te vinden.’
10:19 Hoe hebben ze mij gekwetst, hoe pijnlijk zijn mijn wonden! Dat mij dit is aangedaan, dat ik dit moet verdragen!
10:20 Mijn tent is vernield, de lijnen zijn losgerukt, mijn kinderen zijn van mij weggegaan, niet één is er bij mij gebleven. Er is niemand die mijn tent weer opzet, niemand meer die het zeil spant.
10:21 Ik heb tegen de Heer gezegd: ‘De leiders van uw volk, Heer, hebben gehandeld als dwazen. Ze hebben u niet gezocht, daarom ontbrak het hun aan inzicht. De herders, Heer, hebben de kudde uiteen gejaagd.’
10:22 Bewoners van dit land, luister, een gedreun uit het noorden! Het komt eraan, dat volk uit het noorden! Om de steden in Juda met de grond gelijk te maken, om van Juda een woestenij te maken, waar alleen nog jakhalzen wonen.
10:23 Ik weet het, Heer, het is niet aan de mens te bepalen welke weg hij moet gaan, hoe zijn pad loopt.
10:24 Straf ons, Heer, maar laat uw recht gelden, laat niet uw woede overheersen, dan zou u ons toch tekortdoen.
10:25 Stort uw woede uit over volken die u niet erkennen, die u niet willen vereren. Want ze zullen ons vernietigen, ze zullen ons uitroeien, ons vruchtbare land verwoesten, het land van uw volk, het volk van Jakob.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996