Jeremia

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JEREMIA 34

34:1 Koning Nebukadnessar van Babel had de aanval op Jeruzalem en de steden in de omgeving ingezet. Hij had niet alleen zijn eigen leger op de been gebracht, maar ook de troepen van de koninkrijken die hij onderworpen had.
34:2 Toen zei de Heer, de God van Israël, tegen mij: ‘Ga tegen koning Sedekia van Juda zeggen: Dit zegt de Heer: Ik geef Jeruzalem in handen van de koning van Babel en hij zal de stad platbranden.
34:3 Je zult niet aan hem ontkomen, je wordt gevangengenomen en aan hem uitgeleverd; je zult oog in oog met hem komen te staan, man tegenover man; daarna word je naar Babel gebracht.
34:4 Maar, Sedekia, luister naar wat ik je te zeggen heb: Ze zullen je niet ter dood brengen;
34:5 in alle rust zul je sterven. Zoals de mensen vuren aangestoken hebben bij de dood van je voorgangers, zo zullen ze ook ter ere van jou een vuur aansteken. Ook voor jou zullen ze roepen: Treur om onze koning, onze heer!’
34:6 Ik deelde koning Sedekia dit alles in Jeruzalem mee.
34:7 Het leger van de koning van Babel had toen al de aanval ingezet op Jeruzalem, en ook op Lakis en Azeka, de enige vestingen in Juda die nog hadden standgehouden.
34:8-9 Nog voor de Heer zich tot mij richtte, was koning Sedekia met alle inwoners van Jeruzalem overeengekomen dat zij alle Hebreeuwse slaven en slavinnen zouden vrijlaten; dan zou niemand meer een Judeeër als slaaf in dienst hebben.
34:10 Iedereen kwam deze afspraak na.
34:11 Maar later kwamen zij erop terug en dwongen de vrijgelaten slaven en slavinnen zich weer te onderwerpen.
34:12 Toen richtte de Heer, de God van Israël, zich tot mij
34:13 en gaf me de opdracht tegen het volk te zeggen: ‘Je voorouders waren slaven in Egypte. Ik heb hen daar weggehaald en een verbond met hen gesloten:
34:14 zij moesten iedere zeven jaar die slaven vrijlaten, die tot je eigen volk behoorden. Na zes jaar moesten ze hen laten gaan. Maar je voorouders hebben niet naar mij geluisterd, ze schonken geen enkele aandacht aan mij.
34:15 Nu hebben jullie kortgeleden je handelwijze veranderd en gedaan wat ik vroeg. De eigen mensen zijn vrijgelaten, volgens de plechtige overeenkomst in mijn tempel.
34:16 Maar daarna zijn jullie op die beslissing teruggekomen en hebben jullie mij te schande gemaakt. Iedereen heeft naar eigen goeddunken de vrijgelaten slaven gedwongen zich weer te onderwerpen.
34:17 Ook nu hebben jullie niet naar mij willen luisteren. Omdat jullie je eigen mensen geen vrijheid hebben geschonken, daarom ben ik, de Heer, vrij om jullie aan de oorlog, de honger en de pest uit te leveren. Een schrikbeeld zullen jullie zijn voor alle koninkrijken op aarde.
34:18-19 De adel van Juda en Jeruzalem, de ambtenaren van het koninklijk hof, de priesters en het hele volk hebben met mij een verbond gesloten: zij hebben een stier doormidden gehakt en zijn tussen de twee helften door gelopen. Maar zij hebben het verbond verbroken en zich niet aan de bepalingen gehouden. Ik zal met hen doen zoals zij met de stier hebben gedaan.
34:20 Ik zal hen overleveren aan hun doodsvijanden. Hun lijken worden aas voor vogels en wilde dieren.
34:21 Ook koning Sedekia van Juda en zijn adel lever ik uit aan hun vijanden. Ik geef hen in handen van het leger van de koning van Babel, dat nu van jullie is weggetrokken.
34:22 Ik, de Heer, kondig aan dat het op mijn bevel zal terugkeren om deze stad te belegeren; het zal de stad innemen en platbranden; van de steden in Juda maak ik een woestijn waar niemand meer zal wonen.’

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996