Joël

[1] [2] [3]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JOEL 1

1:1 Hier volgt de boodschap van de Heer aan Joël, de zoon van Petël.
1:2 Leiders van het land, luister, inwoners van Juda, hoor toe! Is zo’n ramp jullie ooit overkomen, jullie of je voorouders?
1:3 Vertel het aan je kinderen, laten zij het weer hun kinderen vertellen, de ene generatie aan de andere:
1:4 sprinkhanen zijn neergestreken, zwerm na zwerm. Wat de ene overliet, vrat de andere op. Alles is afgeknaagd, alles verslonden.
1:5 Dronkaards, word wakker en huil, wijndrinkers, jammer allemaal, ook de wijnstokken zijn kaalgevreten, er komt geen nieuwe wijn.
1:6 Een leger sprinkhanen is ons land binnengevallen, met vele zijn ze, niet te tellen. Ze hebben tanden en kaken als leeuwen.
1:7 Ze hebben onze wijnstokken gruwelijk vernield, onze vijgenbomen stukgeknaagd; de schors is eraf gevreten en ligt overal verspreid, de ranken zijn helemaal wit.
1:8 Treur, mijn volk, treur, als een jonge bruid die zich hult in het zwart om haar bruidegom te begraven.
1:9 De priesters treuren; zij die de Heer in de tempel dienen, kunnen geen offers meer brengen, er is geen meel en geen wijn.
1:10 De velden zijn verwoest, de akkers liggen er treurig bij, het koren is vernield, de druiven zijn verschrompeld, de olijven verdroogd.
1:11 Boeren, geef de moed op, wijnbouwers, jammer; er is geen tarwe, geen gerst, heel de oogst is verloren.
1:12 De wijnstok is verdroogd, de vijgenboom verdord. Iedere boom heeft zijn loof verloren: de granaatboom, de dadelpalm, de appelboom. Alle vreugde is verdwenen, geen mens is nog vrolijk.
1:13 Priesters, treur en jammer! Jullie dienaars van het altaar, dienaars van mijn God, trek het rouwkleed aan, breng de nacht in boete door. Offers kun je niet meer brengen in de tempel van jullie God, er is geen meel en geen wijn.
1:14 Roep de mensen op tot vasten! Roep ze bijeen! Laat iedereen naar de tempel komen: leiders en volk, heel Juda. Ga naar het huis van de Heer, jullie God, en schreeuw je ellende voor hem uit.
1:15 De dag van de Heer is dichtbij, een rampzalige tijd breekt aan, een tijd van geweld, want de Heer komt, de Almachtige.
1:16 Werd ons voedsel al niet vernietigd voor onze ogen? Verdween niet elk blij gezang uit de tempel van onze God?
1:17 Alle voorraden zijn verschrompeld in de potten, de graanschuren en opslagplaatsen zijn in verval: er is geen koren meer om op te slaan.
1:18 En dan het vee! Het zwerft doelloos rond. Klaaglijk loeit het, want er is niets te grazen, niet voor de koeien, zelfs niet voor de schapen.
1:19 Tot u roep ik, Heer, want de weiden zijn verschroeid, de bomen zijn verbrand.
1:20 Ook de dieren in het wild schreeuwen tot u, want alle beken staan droog, de weiden zijn verschroeid.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996