Lucas

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

LUCAS 1

1:1 Hooggeachte Teofilus, Al velen hebben zich gezet tot het maken van een verslag van de gebeurtenissen die zich onder ons hebben voltrokken;
1:2 en wel, zoals die ons zijn overgeleverd door diegenen die van het begin af ooggetuigen zijn geweest en zich in dienst hebben gesteld van de boodschap.
1:3 Vandaar dat ook ik ertoe gekomen ben na alles vanaf het begin nauwkeurig te hebben nagegaan het voor u in goede orde op schrift te stellen,
1:4 zodat u kunt zien hoe betrouwbaar alles is wat men u heeft verteld.
1:5 In de tijd dat Herodes koning was van Judea, was er een priester die Zacharias heette en tot de priestergroep van Abia behoorde. Zijn vrouw heette Elisabet en stamde af van Aäron.
1:6 Het waren vrome mensen, ze leefden geheel volgens de geboden en de voorschriften van de Heer.
1:7 Kinderen hadden ze niet, Elisabet was onvruchtbaar. Beiden waren al op hoge leeftijd.
1:8 Op een keer deed Zacharias dienst in de tempel van God, omdat het de beurt van zijn priestergroep was.
1:9 Volgens het gebruik bij de priesterdienst was er geloot, en hij was aangewezen om het heiligdom van de Heer binnen te gaan en er het wierookoffer te brengen.
1:10 Terwijl Zacharias het wierookoffer bracht, stonden de mensen buiten te bidden.
1:11 En toen verscheen hem een engel van de Heer, rechts van het altaar waarop de wierook gebrand wordt.
1:12 Toen Zacharias hem zag, raakte hij in verwarring en werd bang.
1:13 Maar de engel zei tegen hem: ‘Wees niet bang, Zacharias. God heeft uw gebed verhoord. Uw vrouw Elisabet zal het leven geven aan een zoon en u moet hem Johannes noemen.
1:14 U zult blij zijn, vol vreugde, ja, velen zullen blij zijn om zijn geboorte.
1:15 Want hij zal een groot man zijn in de ogen van de Heer. Wijn of sterke drank zal hij niet drinken. Al in de moederschoot zal God hem vervullen met de heilige Geest.
1:16 Velen uit het volk van Israël zal hij terugbrengen naar de Heer hun God.
1:17 Hij zal voor God uitgaan, in de geest en de kracht van Elia. Hij zal de harten van ouders weer openen voor hun kinderen, en wie niet gehoorzamen aan Gods wetten zal hij maken tot mensen die de gerechtigheid zijn toegedaan, om zo voor de Heer een volk te vormen dat gereedstaat.’
1:18 Toen zei Zacharias tot de engel: ‘Hoe weet ik dat het waar is? Ik ben een oude man en ook mijn vrouw is op hoge leeftijd.’
1:19 De engel sprak: ‘Ik ben Gabriël, degene die naast Gods troon staat. Ik ben naar u toegestuurd om tot u te spreken, om u dit blijde nieuws over te brengen.
1:20 Weet dan: u zult zwijgen, u zult niet kunnen spreken tot de dag waarop dit alles gebeurt, omdat u mijn woorden niet geloofd hebt, die in vervulling zullen gaan als de tijd daar is.’
1:21 Intussen stonden de mensen op Zacharias te wachten; ze verwonderden zich erover dat hij zo lang in de tempel bleef.
1:22 Toen hij naar buiten kwam, kon hij geen woord tegen hen zeggen. Ze begrepen dat hij in de tempel een visioen had gehad. Hij probeerde zich met gebaren verstaanbaar te maken, want hij bleef stom.
1:23 Toen de tijd van zijn dienst in de tempel voorbij was, ging hij naar huis.
1:24 In de tijd hierna werd zijn vrouw Elisabet zwanger. Vijf maanden lang leefde zij teruggetrokken.
1:25 En ze zei: ‘Dit heeft de Heer voor mij gedaan toen hij zich mijn lot aantrok: hij heeft mijn schande weggenomen.’
1:26 Toen Elisabet in haar zesde maand was, stuurde God de engel Gabriël naar Nazaret, een stad in Galilea,
1:27 naar een jonge vrouw die aan een zekere Jozef uitgehuwelijkt was. Jozef stamde af van koning David. De vrouw heette Maria.
1:28 De engel ging haar huis binnen en zei tegen haar: ‘Ik groet u, u die de gunst van de Heer geniet, de Heer is met u.’
1:29 Bij deze woorden raakte Maria in verwarring en zij vroeg zich af wat die woorden mochten betekenen.
1:30 ‘Wees niet bang, Maria,’ vervolgde de engel, ‘God schenkt u zijn gunst.
1:31 Luister: u zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, en u moet hem Jezus noemen.
1:32 Hij zal een groot man worden en hij zal Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God de Heer zal hem de troon van zijn voorvader David geven;
1:33 hij zal regeren over de nakomelingen van Jakob, voor altijd; aan zijn koningschap zal geen einde komen.’
1:34 Maria zei tegen de engel: ‘Hoe zou dat kunnen? Want ik heb geen gemeenschap met een man.’
1:35 De engel antwoordde haar: ‘De heilige Geest zal over u komen, de kracht van de Allerhoogste zal u als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind aan God gewijd zijn en zijn Zoon worden genoemd.
1:36 En luister: ook Elisabet, uw familielid, krijgt een zoon, op haar leeftijd nog. Ze is al in haar zesde maand, terwijl ze onvruchtbaar genoemd werd.
1:37 Want voor God is niets onmogelijk.’
1:38 En Maria zei: ‘Ik zal de Heer dienen. Wat u gezegd hebt, laat dat met me gebeuren.’ En de engel ging bij haar weg.
1:39 Kort daarna ging Maria op reis. Ze haastte zich naar het bergland, naar een stad in Juda.
1:40 Ze ging het huis van Zacharias binnen en begroette Elisabet.
1:41 Toen Elisabet Maria’s begroeting hoorde, sprong het kind op in haar schoot. Zij werd vervuld met de heilige Geest
1:42 en riep luid: ‘Je bent de meest gezegende van alle vrouwen en gezegend is het kind dat je draagt!
1:43 Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?
1:44 Want toen ik je groet hoorde, sprong het kind van blijdschap op in mijn schoot.
1:45 Gelukkig is zij die geloofd heeft dat in vervulling zal gaan wat haar door de Heer gezegd is.’
1:46 Maria antwoordde: ‘Mijn ziel prijst de Heer,
1:47 mijn hart juicht om God, mijn Redder.
1:48 Want hij heeft op mij zijn ogen laten rusten, op mij, zijn onaanzienlijke dienares. Van nu af aan zal elk geslacht mij gelukkig prijzen,
1:49 omdat de machtige God grootse dingen voor mij heeft gedaan. Zijn naam is heilig.
1:50 Hij is barmhartig van geslacht tot geslacht voor wie hem eerbiedigen.
1:51 Hij heeft zijn kracht getoond: hoogmoedigen heeft hij uiteengejaagd, hun plannen verijdeld.
1:52 Machtigen heeft hij van hun troon gestoten, maar geringen heeft hij verheven.
1:53 Hongerenden heeft hij met alle goeds overladen, maar rijken heeft hij weggestuurd, met lege handen.
1:54 Hij is zijn dienaar Israël te hulp gekomen, om zijn barmhartigheid te bewijzen,
1:55 zoals hij aan onze voorvaders had beloofd, aan Abraham en zijn nakomelingen, voor altijd.’
1:56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elisabet; daarna ging ze naar huis terug.
1:57 Toen voor Elisabet de tijd gekomen was om te bevallen, bracht ze een zoon ter wereld.
1:58 Buren en familieleden die hoorden hoe goed de Heer voor haar geweest was, deelden in haar vreugde.
1:59 Toen het kind acht dagen oud was, kwamen ze het besnijden. Ze wilden hem Zacharias noemen, naar zijn vader.
1:60 Maar zijn moeder zei: ‘Nee, Johannes moet hij heten.’
1:61 ‘Maar niemand in de familie heet zo,’ antwoordden ze haar.
1:62 Ze beduidden zijn vader te laten weten hoe hij het kind wilde noemen.
1:63 Hij vroeg om een lei en schreef daarop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd.
1:64 Op datzelfde moment kon Zacharias weer spreken en hij begon God te danken.
1:65 De mensen daar waren allemaal diep onder de indruk en in het hele bergland van Judea werd gesproken over alles wat er gebeurd was.
1:66 Wie ervan hoorde, dacht bij zichzelf: ‘Wat zal er van dat kind worden?’ Want het was duidelijk dat hij onder bescherming van de Heer stond.
1:67 Zijn vader Zacharias werd vervuld met de heilige Geest en sprak deze profetische woorden:
1:68 ‘Dank aan de Heer, de God van Israël! Hij heeft zich om zijn volk bekommerd, hij heeft het verlossing gebracht.
1:69 Hij heeft gezorgd voor een machtige redder, een nakomeling van zijn dienaar David.
1:70 Van oudsher immers heeft hij ons laten weten bij monde van zijn heilige profeten,
1:71 dat hij ons zou redden van onze vijanden, ons zou redden uit de greep van wie ons haten,
1:72 en zo onze voorvaders zijn goedheid zou bewijzen, zijn heilig verbond gestand zou doen.
1:73 Want aan onze vader Abraham had hij onder ede gezworen
1:74 dat wij, bevrijd van onze vijanden, hem zouden kunnen dienen,
1:75 zonder vrees, toegewijd en oprecht, ons leven lang.
1:76 En jij, mijn kind, zult worden genoemd: profeet van de Allerhoogste. Want jij zult voor de Heer uitgaan, jij zult voor hem de weg banen,
1:77 jij zult zijn volk leren inzien dat zij gered zullen worden, door Gods vergeving van hun zonden.
1:78 Want dankzij Gods innige barmhartigheid zal hij zich om ons bekommeren, hij, die uit de hoge hemel komt,
1:79 om licht te brengen aan allen die in duisternis zitten, in de schaduw van de dood, die ons de weg zal wijzen naar de vrede.’
1:80 Het kind groeide op en werd steeds meer vervuld met de Geest. Hij leefde in de woestijn tot de dag waarop hij openlijk onder het volk van Israël optrad.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996