Jesaja

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52] [53] [54] [55] [56] [57] [58] [59] [60] [61] [62] [63] [64] [65] [66]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JESAJA 1

1:1 Dit boek bevat de visioenen die Jesaja, de zoon van Amoz, kreeg over Juda en Jeruzalem ten tijde van de koningen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia.
1:2 Hemel en aarde, luister, hoor aandachtig toe, want de Heer neemt het woord! ‘Ik bracht kinderen groot ik voedde ze op, maar zij zijn opstandig.
1:3 Een os kent zijn meester, een ezel weet wie hem voer geeft, maar Israël kent mij niet, mijn volk wil niets van mij weten.’
1:4 Wacht maar, zondig volk! Je staat zwaar in de schuld, je bent door en door slecht, het kwaad zit je in het bloed. Je hebt de Heer verlaten, de God van Israël verworpen, de Heilige de rug toegekeerd.
1:5 Waarom blijven jullie je verzetten? Jullie zijn al zo geslagen: je hoofd is gezwollen, je hart is verzwakt,
1:6 van hoofd tot voeten is niets meer gaaf, overal builen, striemen en open wonden, niet gereinigd, niet gezalfd, niet verbonden.
1:7 Jullie land is verwoest, je steden zijn platgebrand en je akkers afgestroopt door vreemde overheersers, en jullie moesten toekijken. Alles werd verwoest, weggevaagd als Sodom.
1:8 En wat is Jeruzalem nog, de stad op de berg Sion? Een hut in een wijngaard, een schuilhok op een komkommerveld, een ingesloten stad.
1:9 Jullie zeggen: ‘De Heer, de almachtige God, heeft nog een aantal van ons laten ontkomen. Anders was het met ons net zo gegaan als met Sodom, als met Gomorra.’
1:10 Leiders en inwoners van Jeruzalem, slecht als Sodom en Gomorra, luister naar wat de Heer te zeggen heeft, aanvaard de richtlijnen van onze God:
1:11 ‘Wat moet ik met jullie talloze offers? Jullie brengen mij rammen, verbranden het vet van gemeste kalveren, maar ik heb er genoeg van. Het bloed van stieren, schapen en bokken, ik kan het niet meer zien!
1:12 Jullie komen mij in de tempel vereren, met horden loop je over mijn pleinen, maar wie heeft dat verlangd?
1:13 Nog meer offers zijn nutteloos, ik walg van hun geur. Jullie vieren Nieuwe Maan en de sabbat, jullie houden bijeenkomsten ter ere van mij en tegelijk doen jullie onrecht. Dat kan ik niet dulden.
1:14 Ik verafschuw jullie feesten, ik kan ze niet langer verdragen, ik ben ze beu.
1:15 Als jullie je handen smekend omhoog heffen, houd ik mijn ogen gesloten. Hoelang je ook bidt, ik luister niet. Want jullie handen zijn rood van het bloed.
1:16 Ga je wassen, maak ze schoon. Maak een eind aan jullie wandaden, laat ik ze niet langer zien.
1:17 Vermijd het kwade, zet je in voor het goede. Kom op voor het recht, houd uitbuiters in toom, doe recht aan de wezen, verdedig de weduwen.
1:18 Laten wij zien wie gelijk heeft. Jullie zonden zijn rood als karmijn, paars als purper; toch kunnen ze blank worden als sneeuw, wit als wol.
1:19 Als jullie bereid zijn naar mij te luisteren, zal het land je volop te eten geven;
1:20 maar blijven jullie koppig weigeren, dan val je ten prooi aan het zwaard. Ik, de Heer, heb gesproken.’
1:21 Ach, Jeruzalem, die eens zo trouwe stad, heeft zich afgegeven met andere goden. Eens heersten er recht en gerechtigheid, nu huizen er moordenaars.
1:22 Jeruzalem, je was zuiver als zilver, maar nu ben je als een stuk schroot. Je was edel als wijn, maar nu is de wijn met water verdund.
1:23 Je leiders verzetten zich tegen God, ze heulen met dieven, azen op steekpenningen, jagen op geschenken. Ze doen wezen geen recht, geven weduwen geen gehoor.
1:24 Daarom zegt de opperste, de almachtige Heer, de sterke God van Israël: ‘Ik neem wraak op mijn tegenstanders, op mijn vijanden zal ik mij wreken.
1:25 Jeruzalem, ik ga tegen je optreden. Het schroot zal ik logen, wat onzuiver is, wordt verwijderd.
1:26 Je rechters worden weer eerlijk als vroeger, je raadgevers betrouwbaar als voorheen. Je zult weer heten: Stad van Gerechtigheid, Trouwe Stad.’
1:27 Recht is het behoud van Jeruzalem, gerechtigheid de redding van wie zich bekeren.
1:28 Maar opstandige zondaars, zij worden verpletterd, wie de Heer verlaten, gaan te gronde.
1:29 Bijeenkomen onder heilige eiken, offers brengen in tuinen, dat is wat jullie graag doen, dat is wat jullie verkiezen. Het is een schande! Jullie moesten je schamen!
1:30 Jullie zullen worden als een eik zonder bladeren, een tuin zonder water.
1:31 God bewerkt jullie als vlas en houdt slechts pluizen over. Hij werpt er de vonk in en alles gaat in vlammen op;

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996