Obadja

[1]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

OBADJA 1

1:1 Hier volgt wat God, de Heer, in een visioen aan Obadja bekendmaakte over het lot van Edom. Een bode is gestuurd naar de volken, hij komt van de Heer; wij hebben zijn boodschap gehoord: ‘Maak je klaar voor de strijd, laten we oprukken tegen Edom!’ Dit zegt God, de Heer:
1:2 ‘Edom, ik maak je weerloos, zwakker dan het kleinste volk, geminacht door iedereen.
1:3 Je hoogmoed heeft je misleid. Je hebt je verschanst in rotskloven, hoog in de bergen en denkt bij jezelf: Wie is in staat mij omlaag te halen?
1:4 Al maak je een nest, hoog als dat van de adelaar, al bouw je het tussen de sterren, ik haal je vandaar omlaag! Dat kondig ik, de Heer, aan.
1:5 Dringen er dieven bij je binnen, rovers in het holst van de nacht, dan stelen ze tot ze genoeg hebben. Maar, Edom, jij wordt uitgeschud! Komen er druivenplukkers in je wijngaard, dan blijven er altijd nog druiven over.
1:6 Maar, Edom, jij zult worden uitgekamd, ook je verborgen schatten worden opgespoord!
1:7 Al je bondgenoten bedriegen je, ze verjagen je uit eigen land. Je vrienden beroven je van de macht; wie met jou aan één tafel zaten, leggen je een valstrik, zonder dat je daar erg in hebt.’
1:8 Dit zegt de Heer: ‘De dag komt waarop ik Edom straf, dan breng ik de wijze mannen om het leven; mensen met inzicht wonen dan niet meer in het gebergte van Esau.
1:9 De helden uit Teman staan verlamd van schrik, alle mensen van Edom worden gedood.’
1:10 De Heer zegt: ‘Jullie hebben je broeder overweldigd, de nakomelingen van Jakob; daarom zul je worden uitgeroeid, voor eeuwig zal men schande van je spreken.
1:11 Jij hield je op een afstand, Edom, toen vijanden het leger van Israël wegvoerden en vreemdelingen binnendrongen in Jeruzalem. Toen zij er de rijkdommen onder elkaar verlootten, maakte jij met hen gemene zaak!
1:12 Je had het recht niet leedvermaak te hebben toen rampen je broeder troffen, je vrolijk te maken toen de nakomelingen van Juda omkwamen, ze te beledigen toen zij in het nauw werden gebracht.
1:13 Je had het recht niet binnen te dringen in de stad van mijn volk, vol leedvermaak over hun ongeluk, en je te vergrijpen aan hun bezit toen rampspoed na rampspoed hen trof.
1:14 Je had het recht niet je op te stellen op de wegen buiten de stad om vluchtenden te doden. Je had het recht niet mensen uit te leveren die toch nog ontkomen waren toen zij in het nauw gebracht waren.
1:15 De dag van de Heer is dichtbij, de dag waarop hij alle volken zal straffen. Dan, Edom, zal men met jou doen wat jij met anderen hebt gedaan. Je daden van vroeger komen neer op je eigen hoofd.’
1:16 De Heer zegt: ‘Volk van Israël, zoals jullie moesten drinken uit de beker van mijn woede op mijn heilige berg, zo zullen ook de volken steeds weer drinken, de beker leegdrinken tot op de bodem; het zal zijn als hadden zij nooit bestaan.
1:17 Dan zal men op de berg Sion veilig zijn, het wordt weer een heilige plaats. De nakomelingen van Jakob krijgen terug wat hun rechtmatig toekomt.
1:18 Het volk van Jakob zal het vuur zijn, het volk van Jozef de vlammen, maar het volk van Esau het stro. Het stro gaat in vlammen op, het wordt volledig verteerd. Niemand uit Edom zal ontkomen. Ik, de Heer, heb het gezegd.’
1:19 Het volk van Jakob neemt de Negeb in bezit, het gebergte van Esau, de Sefelavlakte, het gebied van de Filistijnen, en ook Samaria, het land van Efraïm. De nakomelingen van Benjamin krijgen Gilead in bezit.
1:20 De ballingen uit Israël die als eersten zijn weggevoerd, zullen Kanaän in bezit nemen, tot Sarefat toe. De ballingen van Jeruzalem, nu in Sefarad, nemen bezit van de steden in de Negeb.
1:21 Bevrijders gaan de berg Sion op om hun macht te vestigen over de bergen van Esau. Het koningschap is van de Heer!

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996