1 Koningen

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

1 KONINGEN 1

1:1 Koning David was een oud man geworden en hoewel men dekens over hem heen legde, kreeg hij het niet meer warm.
1:2 Daarom zeiden zijn hofdienaren tegen hem: ‘Majesteit, sta ons toe een meisje te zoeken dat u kan dienen en voor u bezoekers kan ontvangen. Laat haar dicht tegen u aan liggen, dan krijgt u het wel warm.’
1:3 Toen zocht men heel Israël af naar een mooi meisje. In de stad Sunem vonden ze tenslotte Abisag; haar brachten ze bij de koning.
1:4 Het meisje was buitengewoon mooi; ze ontving de bezoekers voor de koning en verzorgde hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar.
1:5 Intussen liep Adonia, de zoon van David en Chaggit, in zijn overmoed rond met de gedachte: ‘Ik zal koning worden.’ Daarom schafte hij wagens met ruiters aan en nam vijftig mannen in dienst die hem moesten begeleiden.
1:6 Zijn vader had hem nooit lastiggevallen met vragen over zijn doen en laten. Hij was heel knap om te zien; in leeftijd kwam hij na Absalom.
1:7 Hij hield besprekingen met Joab, de zoon van Seruja, en met de priester Abjatar, en die gaven hem hun steun.
1:8 De priester Sadok daarentegen en Benaja, de zoon van Jojada, kozen geen partij voor hem en evenmin de profeet Natan, Simi, Reï en Davids helden.
1:9 Daarna gaf Adonia een offerfeest bij de Slangenrots in de buurt van de bron Rogel. Hij slachtte schapen en geiten, runderen en gemeste kalveren en nodigde al zijn broers uit, samen met alle Judese hofdienaren.
1:10 Maar de profeet Natan, Benaja, de helden en zijn broer Salomo kregen geen uitnodiging.
1:11 Toen zei Natan tegen Salomo’s moeder Batseba: ‘Is het u bekend dat Chaggits zoon Adonia koning is geworden zonder dat zijne majesteit koning David van iets weet?
1:12 Als u uw eigen leven en dat van uw zoon Salomo veilig wilt stellen, laat mij u dan een goede raad geven.
1:13 Maak uw opwachting bij koning David en zeg tegen hem: Majesteit, hebt u mij niet gezworen dat mijn zoon Salomo u als koning zou opvolgen en op uw troon zou plaatsnemen? Hoe kan Adonia dan koning zijn geworden?
1:14 Terwijl u nog met de koning in gesprek bent, zal ik binnenkomen en uw woorden aanvullen.’
1:15 Toen ging Batseba bij de koning op bezoek in zijn kamer. Daar was Abisag uit Sunem de koning aan het verzorgen, omdat hij heel oud was.
1:16 Batseba maakte een buiging en bracht de koning hulde. ‘Wat is er van uw dienst?’ vroeg de koning haar.
1:17 ‘Majesteit, indertijd hebt u mij bij de Heer, uw God, gezworen dat mijn zoon Salomo u zou opvolgen en op uw troon zou plaatsnemen.
1:18 Maar wat blijkt? Adonia is koning geworden terwijl u, de koning, van niets weet!
1:19 Adonia heeft een offerfeest gegeven, een groot aantal runderen, gemeste kalveren, schapen en geiten geslacht en niet alleen alle prinsen uitgenodigd maar ook de priester Abjatar en de legeraanvoerder Joab. Uw zoon Salomo echter heeft geen uitnodiging gekregen.
1:20 Daarom, mijn heer de koning, zijn alle ogen in Israël op u gericht; op u rust de plicht bekend te maken, wie op uw troon zal plaatsnemen en u als koning zal opvolgen.
1:21 Anders worden ik en mijn zoon Salomo na uw dood beschuldigd van hoogverraad.’
1:22 Ze was nog met de koning in gesprek toen de profeet Natan zijn opwachting maakte.
1:23 Hij werd bij de koning aangediend met de woorden: ‘De profeet Natan!’ Binnengekomen bracht hij de koning hulde met een diepe buiging.
1:24 ‘Majesteit,’ zo begon hij, ‘u moet gezegd hebben: Adonia zal mij als koning opvolgen en op mijn troon plaatsnemen.
1:25 Want hij is vandaag het dal ingegaan en heeft een offerfeest gegeven waarbij hij een groot aantal runderen, gemeste kalveren, schapen en geiten heeft geslacht en waarop hij alle prinsen, de legeraanvoerders en de priester Abjatar heeft uitgenodigd. Nu zijn ze met hem aan het eten en drinken en roepen: Leve koning Adonia!
1:26 Maar ik heb geen uitnodiging ontvangen en evenmin de priester Sadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw zoon Salomo.
1:27 Mijn heer de koning, als dit met uw instemming is gebeurd, waarom hebt u mij dan niet willen meedelen, wie op uw troon zou plaatsnemen en u als koning zou opvolgen?’
1:28 Toen nam de koning het woord. ‘Roep Batseba binnen,’ zei hij. Ze kwam binnen en bleef voor de koning staan.
1:29 Hij sprak: ‘Bij de levende Heer die mij heeft gered uit alle moeilijkheden,
1:30 eens heb ik u in naam van de Heer, de God van Israël, gezworen dat uw zoon Salomo mij als koning zou opvolgen en op mijn troon zou plaatsnemen. Vandaag zal ik die eed nakomen!’
1:31 Batseba maakte een diepe buiging, bracht de koning hulde en zei: ‘Lang leve koning David!’
1:32 En koning David vervolgde: ‘Roep nu de priester Sadok binnen met de profeet Natan en Benaja, de zoon van Jojada.’ Toen ze waren binnengekomen,
1:33 beval hij hun: ‘Verzamel mijn hofdienaren, zet mijn zoon Salomo op mijn eigen muildier en begeleid hem naar de Gichonbron in het dal.
1:34 Daar moeten de priester Sadok en de profeet Natan hem tot koning over Israël zalven. Blaas vervolgens op de ramshoorn en roep: Leve koning Salomo!
1:35 Ga dan achter hem aan de stad weer in. Hier teruggekomen moet hij plaatsnemen op mijn troon. Hij is het die mij als koning zal opvolgen. Hem heb ik aangewezen om vorst te zijn over Israël en Juda.’
1:36 ‘Het zal gebeuren, majesteit!’ sprak Benaja, de zoon van Jojada. ‘Moge ook de Heer, uw God, uw woorden bekrachtigen.
1:37 Ik hoop dat hij Salomo zal bijstaan zoals hij u altijd heeft bijgestaan en dat hij Salomo’s heerschappij nog machtiger zal maken dan die van u, koning David.’
1:38 Toen vertrok de priester Sadok, samen met de profeet Natan, Benaja, de zoon van Jojada, en de lijfwacht van Keretieten en Peletieten. Ze zetten Salomo op koning Davids eigen muildier en begeleidden hem naar de Gichonbron.
1:39 Uit de verbondstent had de priester Sadok de hoorn met olijfolie gehaald en daarmee zalfde hij Salomo. Toen bliezen ze op de ramshoorn en heel het volk riep: ‘Leve koning Salomo!’
1:40 Achter hem aan ging iedereen terug de stad in. Ze speelden op schalmeien en juichten van blijdschap, de aarde dreunde ervan.
1:41 Adonia en al zijn genodigden hadden juist de maaltijd beëindigd, toen dit geluid tot hen doordrong. Joab ving zelfs het geschal van de ramshoorn op. ‘Wat zou dat rumoer in de stad toch te betekenen hebben?’ vroeg hij.
1:42 Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Jonatan, de zoon van de priester Abjatar. Adonia verwelkomde hem en zei: ‘Een dapper man als u moet wel goed nieuws te melden hebben!’
1:43 ‘Integendeel,’ antwoordde Jonatan, ‘zijne majesteit koning David heeft Salomo tot zijn opvolger aangewezen.
1:44 Hij heeft de priester Sadok, de profeet Natan, Benaja, de zoon van Jojada, en de lijfwacht van Keretieten en Peletieten opdracht gegeven, Salomo op het muildier van de koning zelf te zetten en hem naar de Gichonbron te begeleiden.
1:45 Daar hebben de priester Sadok en de profeet Natan hem tot koning gezalfd. Vandaar zijn ze onder gejuich naar de binnenstad teruggegaan. Die gonsde ervan. Dat was het geluid dat u hoorde.
1:46 Salomo heeft al plaatsgenomen op de koninklijke troon
1:47 en de hofdienaren zijn koning David hun gelukwensen komen brengen met de woorden: Uw God moge Salomo nog beroemder maken dan u en zijn heerschappij nog machtiger. De koning is op zijn bed neergeknield
1:48 en heeft gebeden: Ik dank u ervoor, Heer, God van Israël, dat u hebt gezorgd voor een troonopvolger en dat ik hem nog met eigen ogen mag zien.’
1:49 Toen sloeg alle genodigden van Adonia de schrik om het hart en haastig vertrokken ze.
1:50 Adonia zelf ging uit angst voor Salomo onmiddellijk naar de verbondstent en greep daar een van de hoeken van het altaar vast.
1:51 Aan koning Salomo werd gemeld: ‘Adonia is bang voor u. Hij heeft een van de hoeken van het altaar vastgegrepen en uitgeroepen: Laat koning Salomo mij eerst zweren dat hij mij niet zal terechtstellen!’
1:52 Salomo sprak: ‘Als blijkt dat hij mij trouw is, zal hem geen haar worden gekrenkt, maar mocht ik ontdekken dat hij kwaad in de zin heeft, dan is hij ten dode opgeschreven!’
1:53 Toen liet de koning hem van het altaar weghalen. Hij ging naar koning Salomo en bracht hem hulde. Salomo zei tegen hem: ‘Ga naar huis.’

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996