Hebreeën

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

HEBREEEN 1

1:1 In het verleden heeft God vaak en op veel manieren tot onze voorouders gesproken door de profeten;
1:2 nu, op het einde der tijden, heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon. Hem heeft hij alles in bezit gegeven; door hem ook heeft hij het heelal geschapen.
1:3 De Zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. Door zijn machtig woord houdt hij alles in stand. Hij heeft de mensen gereinigd van hun zonden en daarna heeft hij plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods majesteit in de hemel.
1:4 Hij is hoog boven de engelen verheven, zoals blijkt uit de veel verhevener titel die hij ontvangen heeft.
1:5 Want God heeft nooit tegen een van zijn engelen gezegd: Jij bent mijn Zoon; ik heb je vandaag verwekt. En ook: Ik zal zijn Vader zijn en hij mijn Zoon.
1:6 En wanneer hij zijn eerstgeborene weer de wereld binnenleidt, zegt hij: Alle engelen van God moeten hem hulde brengen.
1:7 Over de engelen zegt hij: Hij maakt van zijn engelen stormwinden en van zijn dienaars vlammen van vuur,
1:8 maar over zijn Zoon zegt hij: Vast staat uw troon, o God, voor altijd en eeuwig. Recht is het kenmerk van uw heerschappij,
1:9 rechtvaardigheid gaat u boven alles, u haat onrecht. Daarom, o God, heeft uw God u verkozen boven al uw metgezellen en vreugde en geluk over u uitgegoten als geurige olie.
1:10 En elders: In het begin, o Heer, hebt u de aarde vastgezet en de hemel met eigen handen gemaakt.
1:11 Zij zullen vergaan, maar u blijft bestaan. Zij zullen verslijten als kleren.
1:12 U zult ze oprollen als een mantel, als kleren zullen ze verwisseld worden. Maar u blijft die u bent, uw jaren nemen geen einde.
1:13 Maar tegen geen van zijn engelen heeft hij ooit gezegd: Neem plaats aan mijn rechterzijde, ik zal uw vijanden neerleggen als een bank voor uw voeten.
1:14 Wat zijn de engelen anders dan geesten die God dienen en die worden uitgestuurd om hen te helpen voor wie het heil is weggelegd?

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996