Johannes

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JOHANNES 1

1:1 In het begin was het Woord. Het Woord was bij God en het Woord was God.
1:2 Het was in het begin bij God.
1:3 Door het Woord is alles ontstaan en zonder het Woord is er niets ontstaan.
1:4 In het Woord was leven, en dat leven was het licht voor de mensen.
1:5 Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet kunnen doven.
1:6 Er kwam iemand die een gezant van God was; zijn naam was Johannes.
1:7 Hij kwam als getuige: hij moest getuigen van het licht, zodat door hem alle mensen tot geloof zouden komen.
1:8 Zelf was hij het licht niet; hij moest getuigen van het licht,
1:9 het echte licht, dat ieder mens verlicht, en dat kwam in de wereld.
1:10 Het Woord was in de wereld; de wereld is door hem ontstaan en toch kende de wereld hem niet.
1:11 Hij kwam naar zijn eigen domein, maar zijn eigen volk aanvaardde hem niet.
1:12 Maar aan wie hem aanvaardden en in hem geloofden, heeft hij het recht gegeven kinderen van God te worden.
1:13 Dat werden zij niet door hun afstamming, of op natuurlijke en menselijke wijze, nee, zij zijn uit God geboren.
1:14 Het Woord is mens geworden en is onder ons komen wonen. Wij hebben zijn glorie gezien, vol van goedheid en waarheid, de glorie die hij ontving als enig kind van de Vader.
1:15 Johannes getuigt van hem en roept: ‘Hij is het van wie ik zei: Hij die na mij komt, is belangrijker dan ik, want hij was er voordat ik werd geboren.’
1:16 Uit zijn volheid hebben wij allen de ene genadegave na de andere ontvangen.
1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de goedheid en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.
1:18 Nog nooit heeft iemand God gezien, maar de enige Zoon, zelf God, die rust aan het hart van de Vader, heeft hem doen kennen.
1:19 Dit is het getuigenis dat Johannes aflegde toen de Joodse leiders uit Jeruzalem priesters en levieten stuurden om hem te vragen: ‘Wie bent u?’
1:20 Hij gaf zonder aarzelen antwoord en verklaarde ronduit: ‘Ik ben de Christus niet.’
1:21 Ze vroegen: ‘Wie dan? Bent u Elia?’ Maar hij zei: ‘Nee, die ben ik niet.’ Ze vroegen: ‘Bent u dan de profeet?’ ‘Nee,’ zei hij.
1:22 Toen vroegen ze: ‘Maar wie bent u dan wel? We moeten toch iets kunnen zeggen tegen degenen die ons hebben gestuurd. Wie zegt u zelf dat u bent?’
1:23 Hij antwoordde met de woorden van de profeet Jesaja: ‘Ik ben een stem die roept in de woestijn: Maak recht de weg van de Heer.’
1:24 Onder de afgevaardigden waren ook Farizeeën.
1:25 ‘Als u de Christus niet bent en Elia niet en ook de profeet niet, waarom doopt u dan?’ vroegen zij hem.
1:26 ‘Ik doop met water,’ antwoordde hij, ‘maar in jullie midden staat hij die jullie niet kennen:
1:27 hij die na mij komt; ik ben het niet waard de riemen van zijn sandalen los te maken.’
1:28 Dit gebeurde in Betanië, aan de overkant van de Jordaan waar Johannes doopte.
1:29 De volgende dag zag hij Jezus naar zich toekomen. ‘Daar is het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt!’ zei hij.
1:30 ‘Hem bedoelde ik, toen ik zei: Na mij komt iemand die belangrijker is dan ik, want hij was er voordat ik werd geboren.
1:31 Ook ik kende hem niet, maar ik kwam met water dopen omdat hij aan Israël bekend moest worden gemaakt.’
1:32 En Johannes getuigde: ‘Ik heb gezien dat de Geest van God als een duif uit de hemel neerdaalde en op hem bleef.
1:33 Ook ik kende hem niet, maar God die mij zond om te dopen met water, had gezegd: Je zult de Geest op iemand zien neerdalen en op hem blijven: hij is het die doopt met heilige Geest.
1:34 Ik heb het gezien en daarom getuig ik: Hij is de Zoon van God.’
1:35 De dag daarop stond Johannes daar weer, met twee van zijn leerlingen. Toen hij Jezus
1:36 voorbij zag komen, zei hij: ‘Daar is het Lam van God.’
1:37 De twee hoorden het hem zeggen en volgden Jezus. Jezus draaide
1:38 zich om en toen hij zag dat ze hem volgden, vroeg hij: ‘Wat willen jullie?’ Zij antwoordden: ‘Rabbi, waar verblijft u?’ Rabbi betekent leermeester.
1:39 Hij zei: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’ Ze gingen mee en zagen waar hij verbleef, en ze bleven de rest van de dag bij hem. Het was toen ongeveer vier uur in de middag.
1:40 Een van de twee die Johannes’ woorden gehoord hadden en Jezus waren gevolgd, was Andreas, de broer van Simon Petrus.
1:41 Het eerste wat Andreas deed, was zijn broer Simon opzoeken. ‘We hebben de Messias gevonden,’ zei hij tegen hem. Messias betekent Christus, Gezalfde.
1:42 Toen bracht hij Simon bij Jezus. Jezus keek hem aan. ‘Jij bent Simon, de zoon van Johannes,’ zei hij. ‘Voortaan zul je Kefas heten.’ Kefas betekent Petrus, Rots.
1:43 Toen Jezus de volgende dag naar Galilea wilde gaan, ontmoette hij Filippus. Hij zei tegen hem: ‘Volg mij.’
1:44 Evenals Andreas en Petrus kwam Filippus uit de stad Betsaïda.
1:45 Filippus ontmoette Natanaël en vertelde hem: ‘We hebben de man gevonden over wie wordt gesproken in de wet van Mozes en in de boeken van de profeten. Het is Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.’
1:46 ‘Uit Nazaret?’ vroeg Natanaël. ‘Kan daar iets goeds vandaan komen?’ ‘Kom maar kijken,’ antwoordde Filippus.
1:47 Toen Jezus Natanaël zag komen, zei hij: ‘Dat is een echte Israëliet, iemand zonder list en bedrog!’
1:48 ‘Waar kent u mij van?’ vroeg Natanaël. Jezus zei: ‘Ik zag je onder de vijgenboom zitten nog voor Filippus je riep.’
1:49 ‘Rabbi,’ zei Natanaël, ‘u bent de Zoon van God! U bent de koning van Israël!’
1:50 Jezus antwoordde: ‘Geloof je omdat ik zei: Ik zag je onder de vijgenboom zitten? Je zult nog veel grotere dingen zien.
1:51 Ja, ik verzeker jullie: je zult de hemel open zien en de engelen van God zien opklimmen en afdalen naar de Mensenzoon!’

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996