Jeremia

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JEREMIA 24

24:1 Koning Jojakin van Juda, de zoon van Jojakim, was als gevangene uit Jeruzalem naar Babel gevoerd, evenals de adel en de smeden en andere vaklui. In die tijd liet de Heer me twee manden met vijgen zien, die voor de tempel stonden.
24:2 In de ene mand zaten prachtige vijgen van de eerste pluk; in de andere mand zaten slechte vijgen, die niet te eten waren.
24:3 De Heer vroeg mij: ‘Wat zie je daar, Jeremia?’ Ik antwoordde: ‘Dat zijn vijgen. De ene partij is uitstekend, maar de andere vijgen zijn oneetbaar.’
24:4 Toen zei de Heer, de God van Israël, tegen mij:
24:5 ‘Ik heb gezorgd voor deze goede vijgen; zo zal ik ook zorgen voor de mensen uit Juda die ik verbannen heb naar Babel.
24:6 Ik heb het goede met hen voor en zal ze niet langer straffen; ik zal ze hier hun eigen plaats geven en ze niet meer verdrijven.
24:7 Ik zal ervoor zorgen, dat ze met heel hun hart erkennen dat ik de Heer ben; zij zullen mijn volk zijn en ik hun God, uit volle overtuiging keren ze naar mij terug.
24:8 Maar koning Sedekia van Juda en de leden van zijn hof zal ik behandelen als die slechte, oneetbare vijgen. Hetzelfde zal ik doen met wat er nog van de bevolking van Jeruzalem over is, of ze nu in dit land zijn achtergebleven of in Egypte zijn gaan wonen.
24:9 Ze zullen een schrikbeeld zijn voor alle volken; overal waarheen ik hen verdrijf, zullen ze beledigd worden, over de tong gaan, bespot en vervloekt worden.
24:10 Ik zal oorlog, honger en pest op hen afsturen, tot ze geheel verdwenen zijn uit het land dat ik aan hen en hun voorouders gegeven had.’

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996