Titus

[1] [2] [3]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

TITUS 1

1:1 Van Paulus, dienaar van God en apostel van Jezus Christus. Ik heb de opdracht hen die God heeft uitgekozen, te brengen tot het geloof en tot de erkenning van de waarheid van onze godsdienst,
1:2 die hoop geeft op eeuwig leven. God, die niet liegt, heeft ons vóór alle tijden dat leven beloofd.
1:3 Maar nu heeft hij de tijd rijp gevonden om zijn boodschap openbaar te maken door de verkondiging. En die is mij toevertrouwd in opdracht van God, onze redder.
1:4 Aan Titus, mijn wettig kind in het geloof dat wij gemeenschappelijk hebben. Ik wens je de genade en de vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze redder.
1:5 Ik heb je op Kreta achtergelaten om de resterende zaken te regelen en in elke stad oudsten aan te stellen. Houd je daarbij aan mijn richtlijnen.
1:6 Het moeten mensen zijn op wie niets valt aan te merken; ze moeten trouw zijn aan hun vrouw, en hun kinderen moeten gelovig zijn en niet in opspraak zijn om een losbandig leven of om hun ongezeglijkheid.
1:7 Iemand die leidinggeeft in de gemeente is de zaakwaarnemer van God. Daarom mag er op hem niets zijn aan te merken: hij mag niet zelfingenomen zijn, niet driftig, niet aan wijn verslaafd, niet opvliegend, niet op winst belust,
1:8 maar hij moet gastvrij zijn, goedwillend, verstandig, rechtvaardig, vroom en beheerst.
1:9 Hij moet vasthouden aan de betrouwbare woorden, waarin hij is onderricht. Alleen dan zal hij in staat zijn om met de gezonde leer de mensen aan te moedigen en wie tegenspreken te weerleggen.
1:10 Want er zijn, vooral onder de Joodse christenen, nogal wat lieden die van geen gezag willen weten en die met hun zinloze praatjes anderen misleiden.
1:11 Men moet hun de mond snoeren, want ze richten hele gezinnen te gronde door uit winstbejag dingen te leren die geen pas geven.
1:12 Iemand uit Kreta, een profeet nog wel, heeft gezegd: Kretenzen zijn altijd leugenaars geweest, gemene beesten, luie vreters.
1:13 Wat hij zei, is waar. Daarom moet je hen streng terechtwijzen, om zo hun geloof gezond te maken.
1:14 Ze moeten zich niet bezighouden met Joodse mythen en met voorschriften van mensen die de waarheid de rug toekeren.
1:15 Voor wie rein zijn, is alles rein, maar voor wie besmet zijn met ongeloof, is niets rein, omdat hun verstand en hun geweten bedorven zijn.
1:16 Zij beweren God te kennen, maar hun daden spreken dat tegen. Het zijn afschuwelijke mensen, die niet willen luisteren en die voor niets deugen.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996