Nehemia

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

NEHEMIA 1

1:1 Het verslag van Nehemia, de zoon van Chakalja. In de maand Kislew van het twintigste regeringsjaar van koning Artachsasta van Perzië, toen ik dienst deed in de burcht Susan,
1:2 kwam Chanani, een van mijn broers, met enkele andere mannen uit Juda in de stad aan. Ik vroeg hun hoe de Judeeërs het maakten die aan alle gevaar ontkomen waren en de ballingschap overleefd hadden, en hoe het met de stad Jeruzalem gesteld was.
1:3 Zij zeiden mij: ‘De Judeeërs die de ballingschap hebben overleefd en daar in de provincie leven, verkeren in barre omstandigheden en zijn het mikpunt van spot. Want de muur van Jeruzalem ligt in puin en de poorten zijn in vlammen opgegaan.’
1:4 Toen ik dat hoorde, zeeg ik neer en barstte ik in tranen uit. Dagenlang rouwde ik, ik vastte en bad tot de God van de hemel:
1:5 ‘Ach, Heer, God van de hemel, u bent zo groot en indrukwekkend. U houdt u aan uw verbond, u blijft trouw aan wie van u houden en uw geboden naleven.
1:6 Luister alstublieft aandachtig, sluit uw ogen niet. Luister naar het gebed van uw dienaar. Dag en nacht bid ik tot u voor de Israëlieten die u dienen. Ik beken dat wij, Israëlieten, tegen u gezondigd hebben, ook mijn familie en ikzelf.
1:7 Wij hebben u onrecht aangedaan, wij hebben de geboden, wetten en voorschriften niet nageleefd die u ons had opgelegd door uw dienaar Mozes.
1:8 Vergeet toch niet wat u Mozes hebt voorgehouden: Als jullie ontrouw worden, zal ik je naar alle kanten uiteenslaan.
1:9 Maar keren jullie weer tot mij terug en breng je mijn geboden in praktijk, dan haal ik jullie terug, ook al waren jullie verjaagd tot in de verste uithoeken. Ik breng je dan weer naar de plaats die ik heb uitgekozen om er vereerd te worden.
1:10 Heer, de Israëlieten zijn uw dienaren, uw volk; u hebt hen door uw krachtig optreden bevrijd.
1:11 Ach, Heer, luister alstublieft aandachtig naar mijn gebed en naar het gebed van allen die u dienen en van harte vereren. Laat mij vandaag slagen en zorg ervoor dat de koning mij goedgezind is.’ Ik was wijnschenker aan het hof van de koning.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996