Habakuk

[1] [2] [3]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

HABAKUK 1

1:1 Hier volgt wat de Heer aan de profeet Habakuk onthulde.
1:2 Dit is wat Habakuk zei: ‘Hoelang al, Heer, roep ik om hulp, hoelang al schreeuw ik: Geweld! en u luistert niet, u brengt geen bevrijding?
1:3 Waarom moet ik al die ellende meemaken? Hoe kunt u zelf dat onrecht aanzien! Er heerst twist en verdeeldheid, onderdrukking en geweld, overal om mij heen.
1:4 De wet wordt ontkracht, het recht lijkt niet meer te bestaan. De kwaden belagen de goeden, zo wordt het recht verdraaid.’
1:5 De Heer zei: ‘Kijk eens naar de volken om je heen en let goed op. Je zult verbaasd staan, verbijsterd zul je zijn! Ik ga nu iets doen, dat je niet zou geloven als het je verteld werd.
1:6 Ik roep de Babyloniërs op tot de strijd, dat trotse, onstuimige volk, dat uitzwermt over heel de aarde, dat elk volk van zijn land berooft!
1:7 Het wordt geducht en gevreesd, want het stelt zijn eigen wet.
1:8 Hun paarden zijn sneller dan panters, vuriger dan hongerige wolven. Hun ruiters komen van ver aangestormd, sneller dan arenden die neerduiken op hun prooi.
1:9 Een onafzienbaar leger, als een wervelwind komen ze aangestormd: alles slaan ze neer. Hun gevangenen zijn ontelbaar als de korrels van het zand.
1:10 Met koningen drijven zij de spot, om gezaghebbers lachen ze; een vesting betekent niets voor hen: ze werpen een wal op en nemen haar in.
1:11 En voort gaat het dan, weer verder, snel als de wind. Hun kracht is hun god.’
1:12 Habakuk zei: ‘Bent u niet de Heer, vanaf het allereerste begin? Bent u niet mijn heilige God? Onsterfelijk bent u. Heer, u bent toch onze toevlucht! Om ons te straffen hebt u de Babyloniërs opgeroepen, om ons te treffen gaf u hun de macht.
1:13 Heer, u, juist u, die geen kwaad kunt verdragen, geen onrecht kunt aanzien, waarom blijft u toekijken als zij geweld gebruiken? Waarom zwijgt u als zij volken opslokken, volken rechtvaardiger dan zij?
1:14 Waarom behandelt u de mensen als vissen in de zee, als wormen die geen meester hebben?
1:15 Zo vangen de Babyloniërs alle volken, zo slaan ze ieder volk aan de haak. Ze slepen ze bijeen in hun net, ze verzamelen ze in hun fuik, ze juichen over de grote vangst.
1:16 Daarom brengen ze offers aan het net en branden wierook voor de fuik. Want daaraan danken zij het toch, hun vette buit, hun overvloedig maal?
1:17 Hoelang nog mogen zij hun netten legen, hoelang nog mogen zij volken afslachten?

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996