Marcus

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

MARCUS 1

1:1 Het evangelie van Jezus Christus, zoon van God.
1:2 Het begon zoals het bij de profeet Jesaja staat beschreven: Hier is mijn gezant, zegt God; ik stuur hem voor u uit om voor u de weg te effenen.
1:3 Iemand roept in de woestijn: Maak vrij de weg van de Heer, maak recht zijn paden!
1:4 Dat gebeurde toen Johannes in de woestijn doopte en verkondigde: ‘Begin een nieuw leven en laat u dopen, dan zal u vergeven worden wat u misdaan hebt.’
1:5 Heel Judea liep uit, en ook alle inwoners van Jeruzalem kwamen naar hem toe. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan en ze kwamen openlijk uit voor hun zonden.
1:6 Johannes droeg kleren van kameelhaar en een leren riem om zijn middel; en hij leefde van sprinkhanen en wilde honing.
1:7 Hij maakte bekend: ‘Na mij komt er iemand die machtiger is dan ik; ik zou nog niet voor hem durven bukken om de riem van zijn sandalen los te maken.
1:8 Ik heb u gedoopt met water, maar hij zal u dopen met heilige Geest.’
1:9 In die tijd kwam ook Jezus daar, uit Nazaret in Galilea, en hij liet zich door Johannes dopen in de Jordaan.
1:10 Op het moment dat hij uit het water opstond, zag hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen.
1:11 En er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, de man naar mijn hart.’
1:12 Meteen dreef de Geest hem vandaar weg, de woestijn in.
1:13 Daar bleef hij veertig dagen. Al die tijd stelde Satan hem op de proef; hij leefde te midden van de wilde dieren, en engelen kwamen hem verzorgen.
1:14 Nadat Johannes was gevangengezet, ging Jezus naar Galilea om er de goede boodschap van God te verkondigen.
1:15 Hij zei: ‘De tijd is rijp, het koninkrijk van God is dichtbij. Begin een nieuw leven en geloof de goede boodschap.’
1:16 Toen hij langs het meer van Galilea trok, zag hij Simon en zijn broer Andreas hun netten in het meer uitgooien. Ze waren vissers.
1:17 ‘Ga met mij mee,’ zei Jezus tegen hen, ‘ik zal jullie vissers van mensen maken.’
1:18 Meteen lieten ze hun netten liggen en volgden hem.
1:19 Verderop zag hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer. Ze zaten in hun boot de netten te herstellen.
1:20 Zodra Jezus hen zag, riep hij hen, en ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners in de boot achter en gingen met hem mee.
1:21 Ze kwamen in Kafarnaum, en zodra het sabbat was, ging hij de synagoge binnen en gaf er onderricht.
1:22 De mensen waren onder de indruk van wat hij hun leerde. Want hij sprak met gezag, heel anders dan de schriftgeleerden.
1:23 Op dat ogenblik was er in hun synagoge een man die in de macht was van een onreine geest.
1:24 En hij schreeuwde: ‘Wat wilt u van ons, Jezus van Nazaret? Bent u soms gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie u bent: u bent de heilige van God!’
1:25 Jezus zei streng: ‘Zwijg en ga uit de man weg.’
1:26 De onreine geest deed de man stuiptrekken en ging met een luide schreeuw uit hem weg.
1:27 Alle mensen stonden versteld en zeiden onder elkaar: ‘Wat is hier aan de hand? Iemand met een nieuwe leer! Iemand met gezag! Zelfs onreine geesten geeft hij een bevel en ze gehoorzamen hem!’
1:28 En al gauw werd hij overal in Galilea bekend.
1:29 Ze verlieten de synagoge en gingen direct naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes.
1:30 De schoonmoeder van Simon lag met koorts op bed. Zodra ze er waren, spraken ze met Jezus over haar.
1:31 Hij ging naar haar toe, pakte haar bij de hand en hielp haar opstaan. Haar koorts verdween, en ze ging voor hen zorgen.
1:32 ’s Avonds, na zonsondergang, brachten ze hem alle zieken en bezetenen.
1:33 De hele stad had zich voor de deur van het huis verzameld.
1:34 Veel zieken, met allerlei kwalen, genas hij. Ook dreef hij veel demonen uit en hij liet niet toe dat ze iets zeiden, want zij wisten wie hij was.
1:35 Heel vroeg het was nog donker stond Jezus op en ging naar buiten. Hij ging naar een eenzame plek om er te bidden.
1:36 Simon en de anderen gingen hem achterna,
1:37 en toen ze hem gevonden hadden, zeiden ze: ‘Iedereen loopt u te zoeken!’
1:38 Maar hij antwoordde: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek; dan kan ik ook daar het goede nieuws bekendmaken, want dat is waarvoor ik gekomen ben.’
1:39 En hij trok heel Galilea door, sprak in hun synagogen en dreef demonen uit.
1:40 Er kwam een melaatse op hem af. Hij knielde voor Jezus neer en smeekte: ‘Als u wilt, kunt u mij rein maken.’
1:41 Jezus was met hem begaan. Hij stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het; word rein.’
1:42 Meteen verdween de melaatsheid en de man was rein.
1:43 Jezus stuurde hem onmiddellijk weg met de ernstige waarschuwing:
1:44 ‘Denk erom: vertel het tegen niemand, maar ga u aan de priester laten zien en breng het offer dat Mozes heeft voorgeschreven, om te bewijzen dat u rein geworden bent.
1:45 Maar eenmaal vertrokken, begon de man overal rond te vertellen wat er gebeurd was. Het gevolg was dat Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar buiten de steden moest blijven, op eenzame plekken. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar hem toe.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996