Zacharia

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

ZACHARIA 1

1:1 In de achtste maand van het tweede regeringsjaar van koning Darius richtte de Heer zich tot de profeet Zacharia, de zoon van Berekja, de kleinzoon van Iddo.
1:2-3 De Heer zei: ‘Verkondig je volk wat ik, de almachtige Heer, nu ga zeggen: Ik was woedend op jullie voorouders. Maar als jullie bij mij terugkomen, zal ik weer bij jullie terugkomen.
1:4 Gedraag je toch niet zoals je voorouders. In mijn naam hebben de profeten hun indertijd bezworen hun kwade praktijken op te geven. Maar ze hebben niet geluisterd, ze hebben zich niets van mij aangetrokken.
1:5 En waar zijn jullie voorouders nu? En de profeten? Ook die hadden het eeuwige leven niet!
1:6 Maar mijn woorden, mijn beslissingen die ik door mijn dienaren, de profeten, aan jullie voorouders heb overgebracht? Die hebben hen getroffen. En zij kwamen tot inkeer en moesten bekennen: Wij zijn gestraft voor onze daden. De almachtige Heer heeft met ons gedaan zoals hij besloten had.’
1:7 Op de vierentwintigste dag van de elfde maand, de maand Sebat, in het tweede regeringsjaar van koning Darius, richtte de Heer zich tot de profeet Zacharia. Dit is zijn verslag:
1:8 In een nachtelijk visioen zag ik een man op een rood paard. Hij stond tussen de mirtestruiken in een diepe vallei. Achter hem stonden nog meer paarden, rode, voskleurige en witte.
1:9 Ik vroeg: ‘Mijn heer, wat betekenen deze paarden?’ De engel die met mij sprak, antwoordde: ‘Ik zal je laten zien wat ze betekenen.’
1:10 Toen begon de man bij de mirtestruiken te spreken, hij zei: ‘De Heer heeft hen gestuurd om over de aarde rond te trekken.’
1:11 De ruiters richtten zich tot de engel van de Heer: ‘Wij zijn over heel de aarde rondgetrokken, overal is het nog rustig en stil.’
1:12 Toen riep de engel uit: ‘Almachtige Heer, hoelang zal het nog duren voor u zich weer ontfermt over Jeruzalem en de steden van Juda? Al zeventig jaar bent u kwaad op deze steden!’
1:13 De Heer bemoedigde en troostte daarop de engel.
1:14 En deze zei tegen mij: ‘Kondig dit aan: De almachtige Heer zegt: Ik ben vol vurige liefde voor Jeruzalem en de berg Sion.
1:15 Maar ik ben in grote woede ontstoken tegen de volken die zo zelfverzekerd zijn. Ik was niet erg kwaad op mijn volk, maar toch hebben zij het zwaar gestraft.
1:16 Daarom zeg ik, de Heer: Ik ontferm me weer over Jeruzalem, mijn tempel wordt er hersteld, Jeruzalem wordt volledig herbouwd! Dat zeg ik, de almachtige Heer.’
1:17 De engel vroeg mij ook het volgende aan te kondigen: ‘Dit zegt de almachtige Heer: Mijn steden zullen weer welvarend zijn. Ik zal Jeruzalem troosten, het wordt weer de stad van mijn keuze.’
1:18 Opnieuw kreeg ik een visioen: ik zag vier hoorns.
1:19 Ik vroeg aan de engel die steeds met mij sprak: ‘Wat betekenen deze hoorns?’ Hij antwoordde: ‘Dat zijn de machten die de bevolking van Juda, Israël en Jeruzalem uiteengejaagd hebben.’
1:20 Daarna liet de Heer mij vier smeden zien.
1:21 ‘Wat komen die doen?’ vroeg ik. De engel antwoordde: ‘Zij zijn gekomen om de hoorns neer te slaan, om de machten schrik aan te jagen die de bevolking van Juda uiteengejaagd en diep vernederd hebben. Zij zullen de macht breken van de volken die Juda overweldigd hebben.’

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996