Jozua

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24]
[GENESIS] [EXODUS] [LEVITICUS] [NUMERI] [DEUTERONOMIUM] [JOZUA] [RECHTERS] [RUTH] [1 SAMUEL] [2 SAMUEL] [1 KONINGEN] [2 KONINGEN] [1 KRONIEKEN] [2 KRONIEKEN] [EZRA] [NEHEMIA] [ESTHER] [JOB] [PSALMEN] [SPREUKEN] [PREDIKER] [HOOGLIED] [JESAJA] [JEREMIA] [KLAAGLIEDEREN] [EZECHIEL] [DANIEL] [HOSEA] [JOEL] [AMOS] [OBADJA] [JONA] [MICHA] [NAHUM] [HABAKUK] [SEFANJA] [HAGGAI] [ZACHARIA] [MALEACHI] [MATTEUS] [MARCUS] [LUCAS] [JOHANNES] [HANDELINGEN] [ROMEINEN] [1 KORINTIERS] [2 KORINTIERS] [GALATEN] [EFEZIERS] [FILIPPENZEN] [KOLOSSENZEN] [1 TESSALONICENZEN] [2 TESSALONICENZEN] [1 TIMOTEUS] [2 TIMOTEUS] [TITUS] [FILEMON] [HEBREEEN] [JAKOBUS] [1 PETRUS] [2 PETRUS] [1 JOHANNES] [2 JOHANNES] [3 JOHANNES] [JUDAS] [OPENBARING]

JOZUA 8

8:1 De Heer zei tegen Jozua: ‘Wees niet bang, laat je geen schrik aanjagen. Verzamel alle weerbare mannen en ruk op naar Ai. Ik zal de koning van Ai, zijn volk, zijn stad en zijn land in je macht geven.
8:2 Doe met Ai en zijn koning wat je ook met Jericho en zijn koning hebt gedaan. Maar de goederen die je buitmaakt en ook het vee mogen jullie nu voor jezelf houden. Laat een deel van je mannen zich verdekt opstellen aan de andere kant van de stad.’
8:3 Jozua trof voorbereidingen om met al zijn soldaten naar Ai op te rukken. Hij koos dertigduizend dappere mannen uit en stuurde ze ’s nachts op pad,
8:4 met deze opdracht: ‘Stel je aan de andere kant van de stad verdekt op, niet al te ver weg. Houd je klaar om in actie te komen.
8:5 Zelf zal ik met de overige mannen op de stad afgaan. Als de mannen van Ai net als de vorige keer een uitval doen, trekken wij ons terug.
8:6 Ze denken vast dat we net als de eerste keer voor hen op de vlucht slaan. Ze zullen ons achtervolgen en zo lokken wij hen van de stad weg.
8:7 Als wij wegvluchten, moeten jullie uit de hinderlaag tevoorschijn komen en de stad veroveren. De Heer, jullie God, zal je de stad in handen geven.
8:8 Zodra jullie de stad hebben ingenomen, moeten jullie haar in brand steken, zoals de Heer het heeft bevolen. Dat is mijn opdracht aan jullie.’
8:9 Zo stuurde Jozua hen op weg. Zij legden zich in hinderlaag tussen Betel en Ai, aan de westkant van Ai. Jozua bleef die nacht bij zijn mannen in het kamp.
8:10 De volgende ochtend inspecteerde Jozua het leger en rukte op naar Ai. Zelf ging hij met de leiders van de Israëlieten voorop.
8:11 Toen hij met zijn hoofdmacht tot vlak bij de stad genaderd was, sloeg hij aan de noordkant van de stad zijn kamp op. Hij was alleen nog door een dal van de stad gescheiden.
8:12 Aan de westkant van de stad, tussen Betel en Ai, had hij ongeveer vijfduizend man in hinderlaag gelegd.
8:13 Dit was dus de opstelling van het leger: de hoofdmacht aan de noordkant, de achterhoede aan de westkant van de stad. Die nacht trok Jozua dwars door de vallei.
8:14 Toen de koning van Ai hen zag, nam hij haastig maatregelen. Met alle mannen van de stad deed hij in alle vroegte een uitval. Op een terrein dat uitzag op de Jordaanvallei wilde hij slag leveren met de Israëlieten. Maar hij wist niet dat er een hinderlaag voor hem gelegd was aan de andere kant van de stad.
8:15 Jozua en de Israëlieten deden of ze teruggeslagen werden en vluchtten weg in de richting van de woestijn.
8:16 Toen werd ook iedereen die nog in de stad was, opgeroepen om de achtervolging in te zetten. Ze joegen achter Jozua aan, maar raakten zo hoe langer hoe verder van de stad af.
8:17 Alle mannen van Ai en Betel waren achter de Israëlieten aangegaan, er was er niet één achtergebleven om de stad te verdedigen.
8:18 Toen zei de Heer tegen Jozua: ‘Houd je zwaard uitgestrekt in de richting van Ai. Ik geef je de stad in handen.’ Jozua hield zijn zwaard uitgestrekt in de richting van Ai.
8:19 Dat was voor de mannen in de hinderlaag het teken om haastig tevoorschijn te komen. Ze renden op de stad af, trokken er binnen en namen haar in. Ze verloren geen tijd en staken de stad in brand.
8:20-21 Toen de mannen van Ai omkeken, zagen zij rook uit de stad opstijgen. Zij konden geen kant meer op. Want zodra Jozua’s mannen die naar de woestijn waren gevlucht aan de rookwolken zagen dat de stad door de achterhoede was ingenomen, keerden ze zich om en sloegen hun achtervolgers neer.
8:22 Intussen begon ook de achterhoede vanuit de stad hen aan te vallen. Ze waren nu door de Israëlieten omsingeld en die brachten hun een verpletterende nederlaag toe. Niet een van hen wist te ontkomen. Niemand overleefde het,
8:23 behalve de koning van Ai, die ze levend in handen kregen en voor Jozua brachten.
8:24 Toen de Israëlieten alle mannen van Ai buiten de stad hadden gedood, in de woestijn waarheen die mannen hen eerst achtervolgd hadden, gingen ze terug naar Ai en doodden daar ook de inwoners.
8:25 Die dag kwamen er in totaal twaalfduizend mannen en vrouwen om: de hele bevolking van Ai.
8:26 Al die tijd had Jozua zijn zwaard uitgestrekt gehouden.
8:27 Zoals de Heer het Jozua bevolen had, hielden de Israëlieten nu de goederen die ze buitmaakten en ook het vee voor zichzelf.
8:28 Jozua liet Ai tot de grond toe afbranden, er bleef alleen een ruïne over. En dat is het tot op de dag van vandaag gebleven.
8:29 De koning van Ai liet hij ophangen aan een boom. Zijn lijk bleef er tot de avond hangen. Tegen zonsondergang gaf hij bevel het lijk weg te halen. Men wierp het neer bij de ingang van de stadspoort en bedekte het met een grote hoop stenen die er tot op de dag van vandaag ligt.
8:30 In die tijd bouwde Jozua op de berg Ebal een altaar voor de Heer, de God van Israël.
8:31 Daarbij werden stenen gebruikt die niet met een beitel bewerkt waren, volgens de voorschriften die Mozes, de dienaar van de Heer, in zijn wetboek aan de Israëlieten had gegeven. Op dat altaar brachten zij brandoffers voor de Heer en offers voor de heilige maaltijd.
8:32 Indertijd had Mozes ten overstaan van heel Israël de wet neergeschreven. Nu graveerde Jozua in de stenen van het altaar een afschrift van die wet.
8:33 Alle Israëlieten met hun leiders, opzichters en rechters, gingen aan weerszijden van de verbondskist staan, die gedragen werd door de levitische priesters. Zowel de vreemdelingen als de geboren Israëlieten waren aanwezig; de ene helft van de Israëlieten stond met het gezicht naar de Gerizim, de andere helft naar de Ebal. Mozes, de dienaar van de Heer, had voorgeschreven dat het volk Israël eerst gezegend moest worden.
8:34 Daarna las Jozua de hele wet voor, zowel de zegeningen als de vervloekingen, zoals die in het wetboek staan opgetekend.
8:35 Geen van Mozes’ voorschriften liet hij achterwege. Heel de gemeenschap van Israël was erbij aanwezig, ook de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen die hen vergezelden.

© Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting 1983/1996